Historiek van het KBIVB

1932-1940

Het BIVB (de “K” van “koninklijk” dateert van het 50-jaring bestaan van het KBIVB in 1982) wordt opgericht op 18 mei 1932 door 37 suikerfabrieken, waarvan drie uit Frankrijk. Het is één der allereerste bieteninstituten ter wereld. Eén der voornaamste taken hem toevertrouwd is de bestrijding van plagen en het selecteren van bietenrassen aangepast aan het land. Na 15 jaren wordt de selectie-afdeling door de suikerfabrieken losgekoppeld van het instituut en wordt één der grootste huidige selectiehuizen.
In die tijdperk produceert één ha bieten 30 t wortels en 4 t suiker. 40.000 bietenplanters verbouwen 50.000 hectaren.
De teelttechnieken zijn praktisch uitsluitend manueel : bemesting, uitdunnen, onkruidbestrijding, oogst …. De zaai gebeurt in volle lijn met 25-30 kg/ha meerkiemig zaad, wat een manuele uitdunning vergt van 25 km lijn per ha voor een populatie van 75.000 planten/ha.
Het gebruik van groenbemesters en bodemanalysen nemen toe en het instituut beveelt dosissen aan van 50-75 kg stikstof, 30-45 fosfor en 100-200 kg kalium. De strijd tegen bietenvlieg wordt aangebonden met de “vliegenborstel”. De ziekteverwekker van vergelingziekte wordt geïdentificeerd, zijnde een virus overgebracht door bladluizen. De eerste haarden van aaltjes dagen op. De inkuiling van het groen van de bieten gebeurt met verse pulp.
Vanaf 1935 krijgt het instituut subsidies van het NFWO en geven aan de landbouwers adviezen afkomstig van zijn onderzoek.
Het instituut publiceert de Atlas van de Vijanden en Ziekten van de Biet in 1938.

1940-1950

Precisiezaai wordt toegepast met het eerste mechanische éénkiemig zaad. De eerste insecticiden worden gebruikt ter bestrijding van bietenvliegen, bladluizen, bietenkevers en kniptorren. De mechanisatie ontwikkelt zich met de eerste machinale schoffelmachines en éénrijïge rooier-zwadlegger.
Een vroegtijdiger zaai wordt aanbevolen – vóór midden april – op oppervlakkig voorbereide zaaibedden. Het instituut preciseert de periodes voor toediening van organisch meststof en bewijst de negatieve invloed van overdreven stikstofbemesting op het suikergehalte.
Het instituut krijgt de financiële steun van het IWONL vanaf zijn oprichting in 1946 en blijft sindsdien subsidies ontvangen van de overheid.

1950-1960

Het Ministerie van Landbouw ontwikkelt een netwerk voor de rassenerkenning van grote teelten en vertrouwt dat van de bieten aan het BIVB toe.
Het machinaal éénkiemig zaad wordt aangewend aan 10-12 kg/ha. De eerste proeven op eindafstandzaai worden uitgevoerd, gepaard gaande met voorjaarswerkzaamheden (dunning). Eerste chemische bestrijding tegen onkruid (profam, endothal, cycluron en chloorbufam) en tegen cercospora. De oogst wordt gemechaniseerd met rooisystemen.
De datum- en behandelingsdrempels tegen bladluizen worden bepaald. Proeven worden aangelegd met verse pulp.
Het instituut publiceert een tweede Atlas van Vijanden en Ziekten van de Biet in 1958.

1960-1970

In 1968 treedt de CBB in de Raad van Bestuur van het BIVB.
De precisiezaai (op 5 cm) en later eindafstandzaai (17 cm) verspreiden zich dankzij de zaaimachine Tank. Het gebruik van éénkiemig zaad, eerst mechanisch en vervolgens genetisch, neemt toe.
De zaadkwaliteit wordt door het Instituut bepaald, op basis van een lastenboek door hem opgesteld. Het BIVB ontwikkelt de eerste ontbladeraars met zijwaartse lift voor de bladoogst, en neemt deel aan de ontwikkeling van talrijke rooimachines. Onkruidbestrijdingsproeven en -aanbevelingen worden voortgezet met naopkomstherbidicen (chloridazon, lenacil en fenmedifam). Talrijke insecticiden worden ontwikkeld voor de bestrijding van bladluizen.

1970-1980

Het gebruik van éénkiemig zaad veralgemeent zich en zijn kiemkracht bereikt meer dan 90 %.
Het Instituut waarschuwt tegen overdreven stikstof-, drijfmest- of stalmestgift, nadelig voor het suikergehalte en de extraheerbaarheid. Proeven worden aangelegd met nieuwe plantenbeschermers tegen onkruid (ethofumesaat en metamitron) en tegen aaltjes met een microgranulaat op basis van aldicarb, waarvan het Instituut de werking aantoont tegen bladluizen en dus vergelingziekte.
De “onkruidbieten” verschijnen en breiden sterk uit. Een toestel voor schieterbestrijding wordt door het Instituut ontwikkeld. Symptomen van witziekte beginnen significant voor te komen.
Het BIVB richt een ademhalingskamer op voor de studie van het bietenmetabolisme tijdens de bewaring ; het verwerft een internationale faam in deze materie, nog steeds van kracht. Het inkuilen van perspulp wordt ontwikkeld en proeven op aanrijkingsproducten voor pulp worden met de suikerfabrieken aangelegd. Verplanten van bietenplantjes, gekiemd in serres, worden uitgevoerd bij middel van “paperpots”, doch zonder toekomst.
In 1973 werft het Instituut een zesrijïge rooi-ontbladeraar aan en bouwt een zelfrijdende laderreiniger voor het rooien van zijn rassenproeven.

1980-1990

Het BIVB viert zijn 50-jarig bestaan ; het draagt voortaan de titel “Koninklijk” en wordt het KBIVB. Dit decennia wordt gekenmerkt, op Belgisch en internationaal vlak, door het imago van een steeds milieuvriendelijker biet, dat als voorbeeld dient voor de landbouwwereld.
Uniek feit in de annalen van de sector biet – suiker : de voorzitter, vice-voorzitter en directeur van het KBIVB, de hh. O. Adriaenssen, F. Ghaye en M. Martens, zijn voorzitters van respectievelijk de CEFS, de CIBE en het IIRB, Europese maatschappijen van de sukerfabrikanten, van de bietentelers en van het bietenonderzoek.
Een belangrijke virusziekte treedt in talrijke landen op, waaronder het onze : rhizomanie.
Eerste rijtoedieningen van stikstof die toelaat de dosis met 30-50 % te verminderen, met tegelijk een winst in suikergehalte. Ontwikkeling van het lage dosissysteem voor de herbiciden : voortaan wordt de afkorting FAR synoniem van onkruidbestrijding in de biet. Bouw van een zaaimachine die toelaat 50% minder insecticiden te gebruiken, eerst dankzij het “monogranulaat”, vervolgens met de punctuele toediening van microgranulaat. Dankzij de inwerking van insecticiden in de zaadomhulling wordt de dosis met 95 % verminderd. Nieuw systemisch insecticide (imidacloprid) dat toelaat de toenemende vergelingziekte efficiënt te bestrijden. Aanleg van een netwerk waarnemingsvelden en een waarschuwingsdienst. De eerste fungicidenbehandelingen zijn vereist tegen witziekte. De techniek van zaaien onder dekvrucht wordt ontwikkeld en de eerste proeven worden aangelegd met genetisch gemodificeerde biet ontwikkeld door de ploeg van professor Van Montagu.
Een internationale demonstratie van voorjaarswerkzaamheden wordt in 1987 te Méhaigne georganiseerd. Onder impuls van directeur Michel Martens wordt de VOBLO opgericht, Vereniging voor de Ontwikkeling van Brandstoffen van Landbouwkundige Oorsprong. Het instituut verspreidt een derde Atlas van de Vijanden en Ziekten van de biet in 1982, opgesteld door het IIRB, het ITB en Deleplanque.

1990-2000

Het KBIVB ontvangt de prijs van de Minister van Landbouw in 1996. Het Memento KBIVB wordt in 1992 gepubliceerd bij gelegenheid van zijn 60 jarig bestaan. De BIB (Internationale Bibliotheek van de Biet) die reeds 25 jaar bestaat wordt in 1990 geïnformatiseerd en zal 27.000 referenties tellen in 2006, jaar van haar afschaffing.
Het KBIVB schaft een nieuwe prototype zaaimachine aan voor de aanleg van zijn rassenplatforms, die steeds belangrijker worden. Het Landbouwcentrum Bieten Cichorei wordt in 1998 opgericht. De eerste website van het KBIVB verschijnt in 1999.
De invoering van quotas en de verhoging van de opbrengst verminderen geleidelijk het bietenareaal. De witsuikerproductie overschrijdt 10 t per ha in 1993 en 11 t in 1997. Rhizomanie breidt uit, alsook rhizoctonia en aaltjes.
Moleculaire detectie- en kwantificeringtechnieken worden ontwikkeld in samenwerking met het ILVO.
Twee jaren worden door ongewone aantastingen gekenmerkt, het ene door aantasting door Aphanomyces, het andere door spintmijt, waarvoor het KBIVB een test ontwikkelt ter evaluatie van de rasresistentie, gebruikt door bepaalde selectiehuizen. Bladziekten breiden in die mate uit, dat de meeste fungicidenbehandelingen rendabel worden.
Een module van theoretische berekening voor stikstofbemesting wordt ontwikkeld.
Het instituut voert vergelijkende testen uit op zaaimachines en legt de nadruk op het belang van de nauwkeurigheid van het zaaien. Het voert gelijkaardige testen uit voor cichorei en organiseert met Orafti een rooidemonstratie in Géronvillers.
In samenwerking met het ministerie ontwikkelt het KBIVB een nieuw rassenreglement, rekening houdend met o.a. de representativiteit van de verkochte rassen en van hun landbouwkundige bestendigheid.
De grondtarra wordt een belangrijke bezorgdheid en een project, medegefinancierd door Interreg, wordt geleid in samenwerking met het IRS, bekroond met een internationale rooidemonstratie in Watervliet in 1999.

2000-2007

Het KBIVB vernieuwt zijn rooimateriaal en zijn tareerlokaal in 2000. Het organiseert in 2001 het wereldcongres van het bietenonderzoek in Brugge en in Vellereille.
Het Ministerie van Landbouw werkt mede aan het sukses van deze gebeurtenis met de aanleg van een merkwaardige vitrine van alle Belgische teelten, en met de uitgave van een boekje dat ze één voor één beschrijft.
Tengevolge van het nieuwe suikerregime, vermindert de suikerprijs en meteen de inkomsten van de suikerfabrikanten en de planters. Deze reduceren hun bijdrage aan het onderzoek van het KBIVB met 50%, met als gevolg een daling van zijn personeelsbestand, dat onder de grens van 15 werkers daalt (37 begin ban de jaren 80).
Het jaar 2002 blijft in de annalen van de Belgische landbouw, die geregionaliseerd wordt. Het KBIVB betuigt zijn dank aan het vroegere Ministerie van landbouw, die steeds een belangrijke steun betekende voor zijn onderzoek. Het verheugt zich deze samenwerking verder te zetten met de twee nieuwe regionale Ministeries : in Vlaanderen met het IWT, het ILVO en de ADLO en in Wallonië met de DGA en het CRA-W.
Met het IG4 bestudeert het KBIVB de prestatie van minder stikstofgulzige rassen. Met de financiële steun van het praktijkcentrum geeft het jaarlijs een nieuwe technische gids uit.
De aantasting door aaltjes wordt steeds belangrijker, te wijten aan verschillende factoren waaronder de klimatologische omstandigheden en, in mindere mate, het verdwijnen van producten die een nevenwerking vertoonden. Nieuwe tolerante of resistente rassen laten toe hieraan het hoofd te bieden maar hun opbrengst laat te wensen over. De klimaatverandering blijkt tevens de oorzaak te zijn van het sterker opkomen van bladziekten als cercospora.
In samenwerking met de comités voor rassenerkenning ontwikkelt het KBIVB een nieuw reglement, rekening houdend met o.a. de mogelijkheid om rassen te behouden met een voordeel voor het milieu (rassen die minder plantenbeschermers vergen tegen ziekten, rassen met minder grondtarra…).
Het KBIVB zet zijn onderzoek verder op de uitbreiding van rhizomanie en stelt voor om af te zien van rassen die hiertegen niet resistent zijn ; in 2007 bestaan klassieke rassen nagenoeg niet meer. Proeven worden uitgevoerd op perspulp om de gebreken bij bewaring te onderzoeken ; studies worden geleid om plastiekzeilen op pulpsilos te vervangen door andere systemen. Het instituut breidt zijn samenwerking uit in het kader van onderzoek op ploegloze teelttechnieken CRA-W, KUL, Greenotec, …) en wordt financieel ondersteund door de provincie Vlaams-Brabant voor zijn ondernomen acties om erosie te beperken.
Het KBIVB en het ITB voeren een gemeenschappelijk project uit over 3 jaren, met name “SVC – Suikerbieten” om de grondtarra te beperken, mede gefinancierd door Interreg III. De twee afdelingen ‘Mechanisering’ van deze instituten breiden hun samenwerking uit naar andere gebieden. Internationale rassenproeven worden ondernomen met instituten van naburige landen.
Het KBIVB vernieuwt zijn website, maakt het praktischer en voegt er expertmodules aan toe : herkenning van onkruid, plagen & ziekten, FAR-Consult, rassenkeuze en theoretische berekening voor stikstofbemesting.

Memento 1932-1992

memento